-
1 cruise
n. scheepvaart, vaart--------v. een cruise maken; kruisen (v. vliegtuig, auto); (langzaam) rondrijdencruise1[ kroe:z] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 cruise♦voorbeelden:————————cruise23 〈 scheepvaart〉 kruisen 〈 ter bescherming van een vloot〉 ⇒ patrouilleren, surveilleren 〈 ook van een politieauto〉; (langzaam) rondrijden 〈 van een taxi〉II 〈 overgankelijk werkwoord〉
Перевод: с английского на нидерландский
с нидерландского на английский- С нидерландского на:
- Английский
- С английского на:
- Нидерландский